Categorie Archieven: Jaar 2020

Puisommière


Puisommière    
was zijn naam    
stenen hakselen    
van zijn hamer    
voor het leggen    
op het horizontale bed    
van de muur naar de creusoise    
laat het weer warm zijn    
wind of regen    
zijn vingers verhardden    
door de geleden pijn    
ver van jezelf zijn.        
 
Met aderen van graniet    
fysieke pijn overwinnen    
haar ogen waren gesluierd    
stof en tranen    
jij de spoorwegman    
wie van site naar site?    
sleepte zijn ellende    
een fles rood in de rugzak    
de muts stolde van het zweet    
de toch al witte baard    
in het licht van een avond    
lachen voor het vuur    
die de jongeren hadden voorbereid.        
 
 
620
 

Gezichtsdraai



Gezichtsdraai
op het timpaan van de veranda
ze hebben de steigers gedemonteerd
bracht het karretje
met schurftige ossen 
gegroet de herders
leunend op hun knoestige stokken
raapte het dode hout op
voor het vuur
zaken met voorkennis
uitgebroed
naar het lied van de stroom
dan de berg
met beboste zijkanten
geëvacueerd bij harde wind
ondersteunend van voren
de ramen
vreemde verdediging
met bloed vermengd met honing
dat de storm niet kon omringen
zonder dat de engelen op de bel slaan
zonder de rompslomp
gletsjersmeltwater
verkorte handtekening
onderaan de bewerking
met beide handen gegrepen
zonder woorden te hakken
druppel voor druppel
van een ongewijzigd gesprek.
 
 
619

De schorre adem van het beest


De schorre adem van het beest
vrije val
de rots rolde naar beneden
in een geluid van verpletterde bomen
op de bodem van de vallei
tot aan de stortvloed van aanpassingen.
 
De dennenbomen toonden
het vlees breekt los van de botten
kaken kraken
ogen puilen uit
aan het einde van de winter
in de armen van het waanzinnig getrouwde stel
ruwe schelpen
borstplaat met het scapulier
kortstondige mandrake
aan de kant
het wissen van de sporen van het verleden.
 
brullend
het beest kwam het stadion binnen
vlam die tot aan de hemel reikt
op de hete kolen van redeloosheid trappen
aan het einde van de zomer
waar meestal?
een bundel dood hout
zorgde voor het werk
van hernieuwde vitaliteit.
 
 
618

Poussée rouge


Poussée rouge
des calames
à l'abordage
un crêpe au veston
porté à la sortie de l'église.
 
La crème chantilly de la nebbia
écarte ses paupières
devant le réveil de la rosée
aux yeux de laitance
douces amandes des œufs de grenouille
en bord de mare.
 
L'éveil
en coordonnées orthogonales
se prend les pieds dans le cordage
à cheminer
par précaution
op de bodem van de vallei
qu'il se complet
le temps d'une pause
à se pâmer d'eau pure
l'espace du matin
que le corps ablutionne.
 
Immobile et serein
malgré ses moustaches
l'encadrement se mire
en son reflet.
 
Se répandent
les silences
sur le marchepied du train.
 
 
617

Une peau de blaireau à la main

Surgi d'entre les fourrés    
la pelisse rousse sur le dos
une peau de blaireau à la main
l'homme d'avant-garde.

Accroupi
tout en avançant par petits bonds
ses grands yeux tournés vers le ciel
il était la nature vivante.

Une charrette passa
granulant quelques graviers
un fouet claqua
le cheval se cabra.

Au profond des chablis
l'émoi fût grand
sans un cri
l'aigle s'envola.

Passa alors le maître des chaumes
l'embaumeur des solutions feintes
le traîne-misère des rassemblements
l'esbroufe de nos campagnes.

Fallait s'émouvoir, se congratuler
se tenir sur la pointe des pieds
en se poussant du coude
afin d'être là, sur la photo.

L'homme à la peau de blaireau se redressa
brassant l'air
de gestes mystérieux
tel un sémaphore en sortie de brumes.

Il revenait chez lui
après une longue absence
en bord de chemin
un large sourire trouant sa barbe.

Frère des hautes herbes
sois le papillon furtif
le joli hérisson qui m'attire
le cerf et le sanglier
au profond de l'âme
la venue d'une tendresse
parmi les fruits rouges de la haie
à rassembler nos habits du dimanche
pour chemin faisant
étirer les fils vierges
telle crépinette sur l'ouvrage de fin d'année.


616

Par fidélité à la source

Par fidélité à la source    
aimer et mourir.        
 
Point de sceau    
en bas de page.        
 
Passer le gué pieds nus    
purifie le cœur.        
 
Revenir en arrière     
ne paie pas de mine.        
 
Effleurer le temps   
étanche les souvenirs.        
 
A croupetons en bord de falaise    
la terre tourne.        
 
Remonter la roue de fer    
aurait suffi.        
 
En sandales descendre à la fontaine    
réveiller la vouivre.        
 
D'exil en exil    
tisser la couverture de survie.        
 
Et rire    
rire par dessus les nuages.        
 
Sans accroc à la toile    
la route est longue.        
 
Se sentir accompagné    
dès la sortie du tunnel.        
 
Ma conscience devant l'univers    
devance les saisons.        
 
De l'hiver    
retenons les réserves de l'écureuil.        
 
Au printemps    
soyons l'ours au sortir de son hibernation.        
 
A l'été    
respirons le vol de l'aigle.        
 
En automne    
rentrons nos blancs moutons.        
 
 
 
615
 

se masquent a demeure

Se masquent à demeure    
les roulements du tambour    
sans que nuit survienne        
 
Franchit les vallons    
le son ensoleillé    
des clarines        
 
Volte face    
des garants de l'oubli    
sueurs froides        
 
du fond  du pré    
monte le chuintement brossé   
du mufle des vaches         
 
Encorné dépenaillé    
le prude agent des douanes    
rugit de plaisir        
 
Face de lune    
aux débours des ruines    
la forme blanche        
 
Effronté    
sans que le deuil paraisse    
un regard de molle passion        
 
La mailloche    
frappe la peau de bélier    
pour que les voix se lient        
 
Écume et fontaine se rencontrent    
narines bruyantes    
les araignées d'eau se carapatent        
 
Bisque risque    
d'une musique folklorique    
au bric-à-brac de l'authentique        
 
Ouvre tes yeux    
femme    
l'homme ferme les siens        
 
Aux cieux    
que des heureux    
la palme raie l'azur        
 
Glisser prestement    
la paresse de l'esprit    
contre ton sein        
 
Un manquement    
et pfuit    
la fumée blanche disparaît.        
 
 
 
614
 

Essence magique errance

Essence
magisch dwalen
 
wanneer is het kruispunt?
laaiend vuur
 
je doet je schoenen aan
en stop het shirt in
 
zonder het te zeggen
een scherpe pijn in de maag
 
je zoekt schaduw
jij de zon in distaff
 
en leg je hand
op het grootlicht
 
sans que les cieux pâtissent
rode jukbeenderen
 
ga door het raam
verouderde beperkingen
 
een festoen van licht
in de vastentijd
 
jij neemt de golf
de plein fouet
 
deins nergens voor terug
la gorge nue
 
stel je voor dat ik van je hou
en zie er goed uit
 
op de hoge stoel zitten
de lindeboom ritselt van de bijen
 
de hond rent onder het prieel door
en het stof doen opwaaien 
 
welkom
en hou je mond
 
brandt met een lucifer
de huig van de geest
 
voor een glimlach 
met vochtige lippen
 
tot het ontwaken van vrije zielen
gedachte is sereen
 
kneed je herinneringen
par une déglutition active
 
blijft de smaak van bloed 
met trillende handen
 
bij zonsopgang
je zult de opening zien
 
van de dura mater
vol in zijn golvingen
 
in de holte van je schouder
laat gaane
 
naar de geheime vezel
de discrete dressing
 
een knop 
gewoon een klein geel knopje
 
afzetten 
je wijze lichaam
 
duizend gaten
être de garde et d'estoc
 
jij de millennial
bergweiden
 
wees de blauwe vingerhoedskruid
van het mysterieuze teken
 
belichaamd werkwoord
que le doute anticipe
 
mijn leven
mijn enorme leven
 
met vermeil angelus
met een diepe snee
 
ventileren 
oh geweldige wind
 
adem zonder vermoeidheid
les girouettes crient
 
 
 
613

L’oiseau doux

Aux barrières de l'esprit    
il y a l'oiseau doux    
marche et respire en sa présence.        
 
La chaîne est rude    
telle une lame de fond    
se soulevant de l'océan.      
 
Sans angoisse    
ouvert sur l'infini    
hors des murailles du refus.        
 
La parure des prés    
est lustrée de fleurs jaunes    
pigments d'amour.        
 
Et quand on se retourne    
sur soi et que l'on touche    
l'oiseau doux, toujours.        
 
Des jours comme ça    
à la volée    
au plus profond de nos histoires.        
 
 
 
612