Een brief, een kruis op een witte plaat ;
wij staan ook voor niets op.
De bibliotheek, de zon achter de rozenbottel ;
we gaan voorgoed op reis.
de wervel, de mond en dan de wieg ;
we zijn op deze aarde, veel lager dan de grond.
De regen, het kind tegen de muur ;
we zweren dat we niet gepakt worden.
Jouw huid, jouw geur, de rust van je glimlach ;
het is alsof je aan de rand van een vijver staat onder de tamariskbomen.
een missaal, een bal in een schaal ;
we zijn veel meer dan wat we leven noemen.
Een gordijn, een eik voor vrolijkheid ;
we houden de herinnering aan een "ik weet niet wat".
De blanco pagina, de roos en de dood ;
zovelen van ons raken erin verstrikt.
Madeliefje, groen gras voor deze merel ;
we hebben zulke momenten nodig om ons leven samen te vatten.
Slaapkamer, tranen op sneeuw achtergrond ;
We vertellen elkaar alles, absoluut alles, elk aan één kant van het glas.
Een teken in de sintels, een vrouw ;
We worden stilzwijgend teruggebracht tot het essentiële.
Chips in een zakdoek, een man ;
We verzamelen wat laat opduikt.
door de wolken, het uiterlijk van een kind ;
We zijn alles en dan niet veel voor elk ding.
187
La présence à ce qui s'advient